Bengalen

Overzicht van de vestigingen

Pipely (nu Baliapal) — van 1627 tot 1670, hoofdcomptoir. Belangrijkste producten: salpeter en textiel. Als hoofdcomptoir opgeheven in 1635, daarna alleen als comptoir/overslagplaats.
Hougli (nu Chinsura) — van 1635 tot 1795, hoofdcomptoir. Belangrijkste producten: katoen, opium, gember, hennep, zijde, suiker. Fort Gustavus.
Pattena (ook wel Patna; nu Patna) — vanaf 1638, comptoir. Belangrijkste producten: salpeter, katoenen stoffen, opium.
Cassimabasar (ook wel Cassimbazar, Calcapore; nu Cossimbazar) — vanaf kort na 1645, comptoir. Belangrijkste producten: ruwe zijde, slaan van zilveren munten.
Siopra (ook wel Sjoppera; nu Chhapra) — vanaf voor 1671, comptoir. Belangrijkste producten: salpeter, opium. Hier had de VOC een grote salpeterfactorij.
Bellesoor (ook wel Balasore; nu Baleshwar) — vanaf 1676, comptoir. Belangrijkste producten: textiel, zout, rijst, salpeter. Fort William.
Decca (ook wel Dacca; nu Dhaka) — comptoir. Residentie van de lokale vorst. Belangrijkste product: textiel. Decca was de zetel van de nawab (gouverneur) van Bengalen en daarom was deze vestiging om politieke redenen van belang.
Murshidabad — van 1710 tot 1759, comptoir. Belangrijkste producten: hier werd VOC-zilver tot Bengaalse munt geslagen.

Bengalen

Inleiding

In 1576 kwam Bengalen na bijna 250 jaar onafhankelijkheid voor de tweede keer onder gezag van de Mogols. In Bengalen was de Nawab, zeg maar, een gouverneur of onderkoning van de Mogolkeizer. Aan het begin van de 18e eeuw werd de Nawab de facto onafhankelijk van het Mogolrijk hoewel de Nawabs tot 1857 de Mogolkeizer als souverein bleven erkennen. En vanaf 1757, toen de Britse East-India Company het gebied ging controleren, waren de Nawabs bovendien marionetten van het Britse regime.

Al in 1615 kwamen de eerste schepen van de Verenigde Oostindische Compagnie in Bengalen. Toch werd vanwege de voortdurende onrust in dit gebied de eerste permanente vestiging van de Verenigde Oostindische Compagnie pas in 1627 in Pipely gesticht.
De Bengaalse producten, zijde, katoen, salpeter en opium, speelden een grote rol in het handelsverkeer. De VOC heeft tevergeefs geprobeerd een monopolie te verkrijgen op de handel in salpeter, grondstof voor buskruit.

De schepen vertrokken van Bengalen aan het begin van de noordermoesson, ongeveer 10 - 15 september. Zij voeren eerst naar Galle (Ceylon), namen daar kaneel in en gingen door naar Batavia om op tijd voor de retourvloot daar aan te komen. In april waren de schepen weer terug voor een tweede bezending[2].

De snelstromende Ganges en haar zijrivieren waren voor de grote schepen van de VOC zeer gevaarlijk. De VOC heeft dan ook 12 schepen in de Ganges of in de monding van de Ganges verloren. Later mochten hooguit fluitschepen van 130 voet lang de rivier op maar eigenlijk moesten de schepen nog kleiner zijn [2].

Pipely

In 1627 vestigde de VOC haar hoofdvestiging in Bengalen in Pipely, nu Baliapal. Van oudsher werd hier salpeter gezuiverd maar dat gebeurde na 1656 vooral in Pattena en Siopra[8]. In Pipely werd ook textiel verhandeld. De enkele kilometers landinwaarts gelegen vestiging werd in 1635 als hoofdvestiging al weer verlaten omdat de plaats vanwege overstromingen en de vele zandbanken niet zo gunstig bleek[5]. Na 1635 werd de plaats nog wel voor overslag gebruikt maar niet langer als hoofdcomptoir. Hougli werd het nieuwe hoofdcomptoir. Rond 1670 werd de vestiging definitief verlaten omdat de rivier, waar de loge aan lag, te veel verzandde[6].

Hougli

Factorij te Hougly, 1665 (Hendrick van Schuylenburgh)

Factorij te Hougly, door Hendrick van Schuylenburgh, 1665
Collectie Rijksmuseum, Amsterdam

In 1634 werd de hoofdvestiging eerst tijdelijk maar later definitief naar Hougli, waar tot 1632 een Portugese vestiging was geweest, verplaatst. Aanvankelijk ressorteerde de in 1635 in de Ganges-delta aan de gelijknamige rivier gevestigde Bengaalse factorij Hougli (40 km ten noorden van het huidige Calcutta) onder Coromandel, maar doordat de factorij economisch steeds belangrijker werd, kreeg Bengalen vanaf 1655 een eigen directie. In 1656 is de loge door een stormvloed weggespoeld waarna in het iets zuidelijker gelegen Chinsura een nieuwe vestiging werd opgericht, die overigens officieel Hougli werd genoemd. Deze vestiging kreeg in 1687 een ommuring ter bescherming. In de jaren 40 van de 18e eeuw werd de vestiging versterkt tot een fort met vier hoekbastions op een rechthoekig grondplan.

In de eerste helft van de 18e eeuw werd Hougli, na Batavia en Ceylon, de derde haven met een rechtstreekse verbinding op patria. De VOC achtte de Bengaalse lading dermate kostbaar dat de omweg via Batavia, waardoor de schepen pas in de gevaarlijke herst Patria bereikten, niet gewenst was. Er was aanvankelijk wat getouwtrek tussen de Heren XVII en de gouverneur-generaal in Batavia, maar uiteindelijk stelden de Heren XVII in 1733 een ultimatum waarin zij stelden dat de Bengaalse goederen of rechtstreeks naar Patria gezonden moesten worden of via Ceylon. Batavia gunde de eer niet aan Ceylon en vanaf 1734 voeren twee schepen en later zelfs vier schepen van de Ganges rechtstreeks naar Patria. Sinds 1750 werd door de Kamer van Amsterdam één schip naar Hougli gezonden om de op de laatste mode afgestemde bestellingen over te brengen.
Ondanks het uiteenvallen van het Mogolrijk in het begin van de 18e eeuw bleef aanvankelijk de rust en orde gehandhaafd. Aan die rust kwam echter een einde. Gouverneur-generaal Jacob Mossel besloot in 1759 tot een militaire actie om de invloed van de Engelsen in te perken. Men meende voor de onderneming 4000 man nodig te hebben. Met moeite konden slechts 350 Europese en 560 Aziatische militairen bijeengebracht worden. Desondanks liet Batavia de actie doorgang vinden. De Directeur van Bengalen, Adriaan Bisdom, wilde het plan nog afgelasten. Maar één van de Nederlandse schippers had het eskader tegen de orders in verlaten en was voor de Ganges verschenen. De Engelsen waren al lang op de hoogte van de te verwachten aanval en konden dan ook makkelijk weerstand bieden. In 1759 werd met de Engelse EIC overeengekomen het aantal soldaten in Bengalen drastisch te verminderen.
Hoewel het commercieel belang van Bengalen voor de VOC nog lang niet was verdwenen, verminderde de bloei langzamerhand wel. In 1770 was ook de sterkte van het fort niet meer wat het geweest was (gemiddeld 250 man in de 18e eeuw).

Pattena

De VOC loge in Pattena (Patna) is in 1638 opgericht. Een koopman had er de leiding, bijgestaan door een onderkoopman als secunde. Verder waren er nog twee kooplieden, twee assistenten, een provisioneel assistent en een chirurg[2]. Acht Nederlanders in totaal en verder was er lokaal personeel waarvan Van Dam het aantal niet noemt.

De loge in Pattena is behalve twee periodes tot 1825 door de Nederlanders in gebruik geweest. De afwezigheid van de Nederlanders was gedurende de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) en tussen 1795 en 1813 toen tijdens de Franse tijd in Nederland de Engelsen de vestigingen overnamen. In 1825 is de vestiging definitief aan de Engelsen overgedragen t.g.v. het Tractaat van Londen [5].

Siopra

In Siopra (ook Sioppra, Sjoppera, Soepra en Chiopra), het huidige Chhapra, zo'n 60 km stroomopwaarts van Patna, had de Verenigde Oostindische Compagnie een grote salpeterfactorij. Salpeter, het hoofdbestanddeel van buskruit, werd aanvankelijk in Europa zelf gewonnen maar die voorraden raakten in de tweede helft van de 17e eeuw op en men vond in Bengalen een kwalitatief goed en goedkoop alternatief. De hier gewonnen salpeter was dan ook bestemd voor Europa. Salpeter groeit op bepaalde grond als een zouthoudende korst op die grond. Na het winnen groeide de korst in droge tijden weer aan[2]. In de fabriek in Siopra liet men het water uit salpeterzouthoudende aarde en klei in een soort put verdampen[5]. Het bezinksel werd gekookt en geraffineerd, gezuiverd, tot het 80 tot 85% salpeterzout bevat[4]. Nicolaus de Graaf heeft in 1671 van deze fabriek een prachtige tekening gemaakt waar het proces goed op te zien is. Salpeter was zwaar en ideaal als ballastgoed. Kwaliteitsverlies tijdens de reis was niet erg omdat het product toch nog een keer geraffineerd moest worden in Europa om de gewenste zuivere kwaliteit met een zoutgehalte van 95% te krijgen[4].

Bellesoor

In 1676 opende de VOC een vestiging in Bellesoor, nu Baleshwar. Andere Europese landen zoals de Engelsen, Fransen, Denen en Portugezen hadden hier ook een loge. De bezetting van de Hollandse vestiging bestond uit slechts enkele Nederlanders; een assistent en een chirurgijn[2]. Net als Pipely lag ook deze loge op zo'n 2 kilometer landinwaarts. De grote VOC-schepen bleven op de rede in de Golf van Bengalen en de goederen werden met kleinere schepen vervoerd tussen de loge en de schepen op de rede. De producten hier waren textiel, zout, rijst en salpeter.

Decca

De Nawab, de gouverneur van Bengalen, zetelde in Decca (ook wel Dacca), nu Dhaka. Decca was het centrum van de textielindustrie. Daardoor aantrekkelijk voor de VOC én de East-India Compagnie. Maar doordat de Nawab er zetelde was de vestiging vooral van politiek belang. Immers de VOC moest met de Nawab contracten afsluiten (de vergunningen werden geregeld in een "firman" of "kaul", een geschreven privilege). De eerste firman dateert van 1 augustus 1635. Mogelijk dat de vestiging in Decca uit die tijd dateert. In ieder geval was er rond 1660 een zo genoemd comptoir. Het was echter een heel klein kantoor. Van Dam was er wat negatief over en schrijft dat er weliswaar een comptoir in Decca was "dogh hetselve nergens toe nut wesende, als alleen om by voorval de saken van de Compagnie by 't hof te bevorderen". De bezetting bestond uit een resident, zijn assistent, een jong-assistent (dus geen "luyden van hooger qualiteit") en acht inlandse dienaren (de schrijver, portier, een hoofdpion met drie pionnen, de barbier en de tuinman)[2].

De vestiging bestond uit enkele rieten huizen met modderdaken. Volgens de reiziger en schrijver Tavernier, die rond 1665 dit gebied bezocht, was er in Decca een fraai huis door de Nederlanders gebouwd waarin de goederen opgestapeld lagen[1].

Cassimabasar

Cassimabasar (Cassimbazar, Kazimbasar, Calcapore) lag ongeveer 250 km ten noorden van Hougli (Chinsura). Het was hét centrum van de zijdeteelt. In 1715 waren er ca 4000 lokale zijdewinders in dienst van de zijderederij van de Verenigde Oostindische Compagnie. In 1739 werd de loge van Cassimabasar vernieuwd.

Directeurs van Bengalen

1724–1727 Abraham Patras
1727–1731 Jacob Sadelijn
1731–1733 Rogier Beernards
1734–1744 Jan Albert Sichterman
1744–1750 Jan Huygens
1750–1755 Jan Kersseboom
1755–1755 Louis Taillefert (1e periode)
1755–1760 Adriaan Bisdom
1760–1763 Louis Taillefert (2e periode)
1763–1769 George Lodewijk Vernet
1769–1770 Boudewijn Versewel Faure
1771–1776 Johannes Bacheracht
1776–1781 Johannes Mattheus Ross
1781–1784 Engels tussenbestuur
1784–1785 Gregorius Herklots, waarnemend
1785–1792 Isaac Titsing
1792–1795 Cornelis van Citters Aarnoutszoon
1795–1795 Johan Willem Salomon von Haugwitz, waarnemend

Wat nog herinnert aan de VOC in Bengalen

Chinsura: Ommuurde Nederlandse begraafplaats met 45 graven vanaf 1743. Fort Gustavus is in 1827 door de Engelsen gesloopt. De helft van een 18e eeuws gerechtsgebouw is bewaard gebleven, de andere helft heeft plaats moeten maken voor een flatgebouw. Het staat bekend als de Dutch villa. In een Engels landhuis is een gedenksteen met jaartal 1687, afkomstig uit de Landpoort, ingemetseld.

Patna: Een gebouw dat nu aangeduid wordt als het Graham House is gebouwd in het midden van de 18e eeuw. De naam is afkomstig van de Engelseman Charles Graham die hier in 1780 woonde, toen de Engelsen gedurende de Vierde Engelse Oorlog de Nederlandse vestigingen overgenomen hadden[5].

In Baliapal herinnert niets meer aan de VOC.

Hier wordt nog aan gewerkt; we verwijzen verder naar het mooie boek van Bauke van der Pol.

Bronnen

[1] AMH, Projectgroep. Atlas of Mutual Heritage
[2] Dam, Pieter van, 1932. Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie, Tweede boek, deel II. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1932. (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, no. 76) - 481 p., [nl]
[3] Gaastra, Femme S., 2002. De geschiedenis van de VOC. - Zutphen: Walburg Pers, 2002. - 164 p., [nl]
[4] Jacobs, Els M., 2000. Koopman in Azië : de handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18e eeuw. - Zutphen: Walburg Pers, 2000. - 304 p., [nl]
[5] Pol, Bauke van der, 2011. De VOC in India : een reis langs Nederlands erfgoed in Gujarat, Malabar, Coromandel en Bengalen. - Zutphen: Walburg Pers, 2011. - 224 p., [nl]
[6] Prakash, Om, 1985. The Dutch East India Company and the Economy of Bengal, 1630-1720. - Princeton, New Jersey: Princeton University Press, 1985. - 291 pp., [en]
[7] Schilder, Günter, et al. (samenst.), 2006. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : I Atlas Isaac de Graaf / Atlas Amsterdam. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior, 2006. - 420 p., [nl, en]
[8] Valentijn, François, 2004. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel V/A. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2004. (Valentijn : beschryving van Oost-Indiën) [nl]
[9] Velden, Bert van der. Begrippenlijst Nederlands-Indiëoffline