zitbank

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

zitbank voor buiten
Uitspraak
Woordafbreking
  • zit·bank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zitbank zitbanken
verkleinwoord zitbankje zitbankjes

Zelfstandig naamwoord

de zitbankv / m

  1. (meubel) een meubel waarop men met meerdere personen kan zitten
    • Hondenurine veroorzaakt (geur)overlast, beschadigt planten, straatmeubilair en gevels en is bovendien onhygiënisch, aldus de gemeente. Baasjes moeten ervoor zorgen dat hun honden niet wateren tegen deuren, portieken, brievenbussen, bloembakken, vuilniszakken, zitbankjes, lantaarnpalen, verkeerslichten en auto’s of fietsen. Hondenpoep moet sowieso worden opgeruimd, memoreert de gemeente.[2] 
    • Wie in Zoetermeer even op een zitbankje van het zonnetje wil genieten of uit wil rusten, kan daar voortaan gelijk de smartphone laten opladen.[3] 
    • Voor de derde achtereenvolgende week heeft in de hoofdstad een ludiek protest plaatsgevonden tegen de drukte en de ‘festivalisering’ van de binnenstad. Via een sit-in picknick werd geprotesteerd een nieuw terras dat op de plek van twee publieke zitbankjes is verrezen, zeer tegen de wens van sommige centrumbewoners in.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 17 jul. 2017
  3. de Telegraaf 09 dec. 2016
  4. de Telegraaf RUBEN KOOPS 12 aug. 2016
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be